Surah Hud

Select reciter

Nederlands

Surah Hud - Aya count 123
Facebook Twitter Google+ Pinterest Reddit StumbleUpon Linkedin Tumblr Google Bookmarks Email
الر ۚ كِتَابٌ أُحْكِمَتْ آيَاتُهُ ثُمَّ فُصِّلَتْ مِن لَّدُنْ حَكِيمٍ خَبِيرٍ ( 1 ) Hud - Aya 1
Al R. Dit boek waarvan de verzen voor verdraaiing behoed en duidelijk zijn verklaard, is eene openbaring van den wijzen en al wetenden God.
أَلَّا تَعْبُدُوا إِلَّا اللَّهَ ۚ إِنَّنِي لَكُم مِّنْهُ نَذِيرٌ وَبَشِيرٌ ( 2 ) Hud - Aya 2
Opdat gij geen anderen God zoudt dienen (waarlijk, ik ben een aanwijzer van bedreigingen, doch ik breng u goede tijdingen van hem).
وَأَنِ اسْتَغْفِرُوا رَبَّكُمْ ثُمَّ تُوبُوا إِلَيْهِ يُمَتِّعْكُم مَّتَاعًا حَسَنًا إِلَىٰ أَجَلٍ مُّسَمًّى وَيُؤْتِ كُلَّ ذِي فَضْلٍ فَضْلَهُ ۖ وَإِن تَوَلَّوْا فَإِنِّي أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍ كَبِيرٍ ( 3 ) Hud - Aya 3
En dat gij vergiffenis van uwen Heer zoudt vragen en daarna tot hem gewend worden. Hij zal u van een goed deel doen genieten, tot een vooraf bepaalden tijd, en aan iedereen die dit door goede daden heeft verdiend, zal hij zijne overvloedige belooning schenken. Maar indien gij u afwendt, waarlijk, dan vrees ik voor u de straf van den grooten dag.
إِلَى اللَّهِ مَرْجِعُكُمْ ۖ وَهُوَ عَلَىٰ كُلِّ شَيْءٍ قَدِيرٌ ( 4 ) Hud - Aya 4
Tot God zult gij terugkeeren, en hij is almachtig.
أَلَا إِنَّهُمْ يَثْنُونَ صُدُورَهُمْ لِيَسْتَخْفُوا مِنْهُ ۚ أَلَا حِينَ يَسْتَغْشُونَ ثِيَابَهُمْ يَعْلَمُ مَا يُسِرُّونَ وَمَا يُعْلِنُونَ ۚ إِنَّهُ عَلِيمٌ بِذَاتِ الصُّدُورِ ( 5 ) Hud - Aya 5
Leggen zij geene plooien in hunne harten, ten einde hunne voornemens voor hem te verbergen. Als zij zich zelven met hunne kleederen bedekken, kent hij dan niet wat zij verbergen en wat zij laten zien? Want hij kent de binnenste deelen van de harten der menschen.
وَمَا مِن دَابَّةٍ فِي الْأَرْضِ إِلَّا عَلَى اللَّهِ رِزْقُهَا وَيَعْلَمُ مُسْتَقَرَّهَا وَمُسْتَوْدَعَهَا ۚ كُلٌّ فِي كِتَابٍ مُّبِينٍ ( 6 ) Hud - Aya 6
Er is geen schepsel dat op aarde kruipt, of God voorziet het van voedsel, en hij kent zijne woning en de plaats waar het zich verbergt. Het geheel is geschreven in het duidelijke boek van zijne besluiten.
وَهُوَ الَّذِي خَلَقَ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ فِي سِتَّةِ أَيَّامٍ وَكَانَ عَرْشُهُ عَلَى الْمَاءِ لِيَبْلُوَكُمْ أَيُّكُمْ أَحْسَنُ عَمَلًا ۗ وَلَئِن قُلْتَ إِنَّكُم مَّبْعُوثُونَ مِن بَعْدِ الْمَوْتِ لَيَقُولَنَّ الَّذِينَ كَفَرُوا إِنْ هَٰذَا إِلَّا سِحْرٌ مُّبِينٌ ( 7 ) Hud - Aya 7
Hij is het, die de hemelen en de aarde in zes dagen heeft geschapen (maar vóór die werden geschapen was zijn troon boven de wateren), ten einde u bewijzen te leveren, en te zien wie van u in goede daden wilde uitmunten. Indien gij zegt, dat gij na den dood zekerlijk zult worden opgewekt, zullen de ongeloovigen zeggen: Dit is slechts duidelijke tooverij.
وَلَئِنْ أَخَّرْنَا عَنْهُمُ الْعَذَابَ إِلَىٰ أُمَّةٍ مَّعْدُودَةٍ لَّيَقُولُنَّ مَا يَحْبِسُهُ ۗ أَلَا يَوْمَ يَأْتِيهِمْ لَيْسَ مَصْرُوفًا عَنْهُمْ وَحَاقَ بِهِم مَّا كَانُوا بِهِ يَسْتَهْزِئُونَ ( 8 ) Hud - Aya 8
En waarlijk, indien wij hunne straf tot een bepaalden tijd verschuiven, zullen zij zeggen: Wat belet, dat dit reeds nu geschiede? Zal zij dan niet over hen komen op een dag, waarop niemand aanwezig zal zijn om die van hen af te wenden, en zal datgene wat zij hebben bespot, hen niet omstrikken?
وَلَئِنْ أَذَقْنَا الْإِنسَانَ مِنَّا رَحْمَةً ثُمَّ نَزَعْنَاهَا مِنْهُ إِنَّهُ لَيَئُوسٌ كَفُورٌ ( 9 ) Hud - Aya 9
Waarlijk, indien wij den mensch van onze genade doen proeven, en daarna van hem aftrekken, zal hij zeker wanhopig en ondankbaar worden.
وَلَئِنْ أَذَقْنَاهُ نَعْمَاءَ بَعْدَ ضَرَّاءَ مَسَّتْهُ لَيَقُولَنَّ ذَهَبَ السَّيِّئَاتُ عَنِّي ۚ إِنَّهُ لَفَرِحٌ فَخُورٌ ( 10 ) Hud - Aya 10
En indien wij hem onze gunst doen ondervinden, nadat hem een ongeval is overkomen, zal hij zekerlijk zeggen: De ongevallen die mij zijn overkomen, zijn van mij afgewend, en hij zal vroolijk en trotsch worden.
إِلَّا الَّذِينَ صَبَرُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ أُولَٰئِكَ لَهُم مَّغْفِرَةٌ وَأَجْرٌ كَبِيرٌ ( 11 ) Hud - Aya 11
Uitgenomen zij die met geduld volharden, en doen wat goed is; zij zullen vergiffenis krijgen en eene groote belooning ontvangen.
فَلَعَلَّكَ تَارِكٌ بَعْضَ مَا يُوحَىٰ إِلَيْكَ وَضَائِقٌ بِهِ صَدْرُكَ أَن يَقُولُوا لَوْلَا أُنزِلَ عَلَيْهِ كَنزٌ أَوْ جَاءَ مَعَهُ مَلَكٌ ۚ إِنَّمَا أَنتَ نَذِيرٌ ۚ وَاللَّهُ عَلَىٰ كُلِّ شَيْءٍ وَكِيلٌ ( 12 ) Hud - Aya 12
Wellicht zult gij vergeten, een deel te openbaren van datgene, wat u werd geopenbaard, en zal uw hart angstig worden, tot zij zeggen; Zoolang hem geen schat wordt nedergezonden, of een engel met hem komt, om hem tot getuige te verstrekken, zullen wij niet gelooven. Waarlijk, gij alleen zijt een aankondiger, en God is de beheerscher van alle dingen.
أَمْ يَقُولُونَ افْتَرَاهُ ۖ قُلْ فَأْتُوا بِعَشْرِ سُوَرٍ مِّثْلِهِ مُفْتَرَيَاتٍ وَادْعُوا مَنِ اسْتَطَعْتُم مِّن دُونِ اللَّهِ إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ ( 13 ) Hud - Aya 13
Zullen zij zeggen: Hij heeft den Koran uitgedacht? Antwoord: Brengt dan tien hoofdstukken voort, door u zelven uitgedacht gelijk aan dit; en roept aan wien gij wilt om u te helpen, behalve God, indien gij de waarheid spreekt.
فَإِلَّمْ يَسْتَجِيبُوا لَكُمْ فَاعْلَمُوا أَنَّمَا أُنزِلَ بِعِلْمِ اللَّهِ وَأَن لَّا إِلَٰهَ إِلَّا هُوَ ۖ فَهَلْ أَنتُم مُّسْلِمُونَ ( 14 ) Hud - Aya 14
Maar indien zij, die gij tot uwe hulp roept, u niet hooren, weet dan, dat dit boek slechts door Gods kennis is geopenbaard, en dat er geen God buiten hem is. Wilt gij dus Moslems worden?
مَن كَانَ يُرِيدُ الْحَيَاةَ الدُّنْيَا وَزِينَتَهَا نُوَفِّ إِلَيْهِمْ أَعْمَالَهُمْ فِيهَا وَهُمْ فِيهَا لَا يُبْخَسُونَ ( 15 ) Hud - Aya 15
Zij die het tegenwoordige leven met zijne uiterlijke pracht kiezen, hun zullen wij de belooning hunner werken in dit leven schenken, en deze zal voor hen niet worden verminderd.
أُولَٰئِكَ الَّذِينَ لَيْسَ لَهُمْ فِي الْآخِرَةِ إِلَّا النَّارُ ۖ وَحَبِطَ مَا صَنَعُوا فِيهَا وَبَاطِلٌ مَّا كَانُوا يَعْمَلُونَ ( 16 ) Hud - Aya 16
Zij zijn het, voor wie geene andere vergelding in het volgende leven is bestemd, behalve het hellevuur. Wat zij in dit leven hebben gedaan zal verloren gaan, en datgene wat zij hebben verricht, zal ijdel zijn.
أَفَمَن كَانَ عَلَىٰ بَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّهِ وَيَتْلُوهُ شَاهِدٌ مِّنْهُ وَمِن قَبْلِهِ كِتَابُ مُوسَىٰ إِمَامًا وَرَحْمَةً ۚ أُولَٰئِكَ يُؤْمِنُونَ بِهِ ۚ وَمَن يَكْفُرْ بِهِ مِنَ الْأَحْزَابِ فَالنَّارُ مَوْعِدُهُ ۚ فَلَا تَكُ فِي مِرْيَةٍ مِّنْهُ ۚ إِنَّهُ الْحَقُّ مِن رَّبِّكَ وَلَٰكِنَّ أَكْثَرَ النَّاسِ لَا يُؤْمِنُونَ ( 17 ) Hud - Aya 17
Zal hij dus vergeleken worden met hem, die de duidelijke verklaring van zijn heer volgt en wien eene getuigenis van hem wacht, voorafgegaan door het boek van Mozes, dat als een leiddraad werd geopenbaard en uit genade voor het menschelijk geslacht? Deze gelooven in den Koran; maar wie der verbonden ongeloovigen daarin niet gelooft, wordt met het hellevuur bedreigd, en die bedreiging zal zeker worden verwezenlijkt. Voed dus geen twijfel daaromtrent; want het is de waarheid van uwen Heer; maar het grootste deel der menschen zal niet gelooven.
وَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّنِ افْتَرَىٰ عَلَى اللَّهِ كَذِبًا ۚ أُولَٰئِكَ يُعْرَضُونَ عَلَىٰ رَبِّهِمْ وَيَقُولُ الْأَشْهَادُ هَٰؤُلَاءِ الَّذِينَ كَذَبُوا عَلَىٰ رَبِّهِمْ ۚ أَلَا لَعْنَةُ اللَّهِ عَلَى الظَّالِمِينَ ( 18 ) Hud - Aya 18
Wie is onrechtvaardiger dan hij, die eene leugen tegen God uitdenkt? Zij zullen op den dag der opstanding voor den Heer worden geplaatst, en de getuigen zullen zeggen: Zij zijn het, die leugens tegen hunnen Heer uitdenken. Zal Gods vloek niet komen over de onrechtvaardigen?
الَّذِينَ يَصُدُّونَ عَن سَبِيلِ اللَّهِ وَيَبْغُونَهَا عِوَجًا وَهُم بِالْآخِرَةِ هُمْ كَافِرُونَ ( 19 ) Hud - Aya 19
Die de menschen afleiden van Gods weg en dien krom trachten te maken, en niet in het volgende leven gelooven?
أُولَٰئِكَ لَمْ يَكُونُوا مُعْجِزِينَ فِي الْأَرْضِ وَمَا كَانَ لَهُم مِّن دُونِ اللَّهِ مِنْ أَوْلِيَاءَ ۘ يُضَاعَفُ لَهُمُ الْعَذَابُ ۚ مَا كَانُوا يَسْتَطِيعُونَ السَّمْعَ وَمَا كَانُوا يُبْصِرُونَ ( 20 ) Hud - Aya 20
Zij waren niet in staat om op aarde Gods macht tegen te gaan, noch om zijne straf te ontduiken; nimmer hadden zij eenigen schuts buiten God: hunne straf zal verdubbeld worden. Zij kunnen hooren noch zien.
أُولَٰئِكَ الَّذِينَ خَسِرُوا أَنفُسَهُمْ وَضَلَّ عَنْهُم مَّا كَانُوا يَفْتَرُونَ ( 21 ) Hud - Aya 21
Zij zijn het, die hunne zielen in het verderf hebben gestort, en de afgoden die zij valschelijk uitdachten, hebben hen verlaten.
لَا جَرَمَ أَنَّهُمْ فِي الْآخِرَةِ هُمُ الْأَخْسَرُونَ ( 22 ) Hud - Aya 22
Er is geen twijfel aan, dat zij de ellendigsten in het volgende leven zullen zijn.
إِنَّ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ وَأَخْبَتُوا إِلَىٰ رَبِّهِمْ أُولَٰئِكَ أَصْحَابُ الْجَنَّةِ ۖ هُمْ فِيهَا خَالِدُونَ ( 23 ) Hud - Aya 23
Dutch Maar zij die gelooven en goede daden verrichten, en zich voor hunnen Heer verootmoedigen, zullen het paradijs bewonen; eeuwig zullen zij daarin verblijven.
مَثَلُ الْفَرِيقَيْنِ كَالْأَعْمَىٰ وَالْأَصَمِّ وَالْبَصِيرِ وَالسَّمِيعِ ۚ هَلْ يَسْتَوِيَانِ مَثَلًا ۚ أَفَلَا تَذَكَّرُونَ ( 24 ) Hud - Aya 24
De overeenkomst der beide gedeelten is als de blinde en de doove, en als hij die ziet en hoort. Zouden zij als gelijken beschouwd worden? Zoudt gij dus niet nadenken?
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا نُوحًا إِلَىٰ قَوْمِهِ إِنِّي لَكُمْ نَذِيرٌ مُّبِينٌ ( 25 ) Hud - Aya 25
Wij zonden vroeger Noach tot zijn volk, en hij zeide: Waarlijk, ik ben belast, u duidelijk te onderrichten.
أَن لَّا تَعْبُدُوا إِلَّا اللَّهَ ۖ إِنِّي أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍ أَلِيمٍ ( 26 ) Hud - Aya 26
Opdat gij God alleen zoudt aanbidden. Waarlijk, ik ducht voor u de straf van een vreeselijken dag.
فَقَالَ الْمَلَأُ الَّذِينَ كَفَرُوا مِن قَوْمِهِ مَا نَرَاكَ إِلَّا بَشَرًا مِّثْلَنَا وَمَا نَرَاكَ اتَّبَعَكَ إِلَّا الَّذِينَ هُمْ أَرَاذِلُنَا بَادِيَ الرَّأْيِ وَمَا نَرَىٰ لَكُمْ عَلَيْنَا مِن فَضْلٍ بَلْ نَظُنُّكُمْ كَاذِبِينَ ( 27 ) Hud - Aya 27
En de opperhoofden van het volk, die niet geloofden, antwoordden: Wij zien, dat gij slechts een mensch zijt gelijk aan ons en wij zien niet dat u iemand volgt, behalve zij, die de laagsten van ons zijn; die in u hebben geloofd door een overhaast oordeel. Wij bespeuren geene verdienste in u boven ons; maar wij houden het er voor, dat gij alle leugenaars zijt.
قَالَ يَا قَوْمِ أَرَأَيْتُمْ إِن كُنتُ عَلَىٰ بَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّي وَآتَانِي رَحْمَةً مِّنْ عِندِهِ فَعُمِّيَتْ عَلَيْكُمْ أَنُلْزِمُكُمُوهَا وَأَنتُمْ لَهَا كَارِهُونَ ( 28 ) Hud - Aya 28
Noach zeide: O mijn volk: zeg mij: Indien ik eene duidelijke verklaring van mijnen Heer heb ontvangen en hij mij zijne genade heeft geschonken, en deze voor u verborgen is, willen wij u die dan opdringen, terwijl gij er afkeerig van zijt?
وَيَا قَوْمِ لَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مَالًا ۖ إِنْ أَجْرِيَ إِلَّا عَلَى اللَّهِ ۚ وَمَا أَنَا بِطَارِدِ الَّذِينَ آمَنُوا ۚ إِنَّهُم مُّلَاقُو رَبِّهِمْ وَلَٰكِنِّي أَرَاكُمْ قَوْمًا تَجْهَلُونَ ( 29 ) Hud - Aya 29
O mijn volk! ik vraag geene rijkdommen van u, voor het onderricht dat ik u heb gegeven; mijne belooning komt alleen van God. Ik wil degenen niet verdrijven die geloofd hebben; waarlijk, zij zullen voor hunnen Heer verschijnen op den dag der opstanding; maar ik zie dat gij onwetenden zijt.
وَيَا قَوْمِ مَن يَنصُرُنِي مِنَ اللَّهِ إِن طَرَدتُّهُمْ ۚ أَفَلَا تَذَكَّرُونَ ( 30 ) Hud - Aya 30
O mijn volk! wie zal mij tegen God bijstaan, indien ik hen verdrijf? Wilt gij dus niet overwegen?
وَلَا أَقُولُ لَكُمْ عِندِي خَزَائِنُ اللَّهِ وَلَا أَعْلَمُ الْغَيْبَ وَلَا أَقُولُ إِنِّي مَلَكٌ وَلَا أَقُولُ لِلَّذِينَ تَزْدَرِي أَعْيُنُكُمْ لَن يُؤْتِيَهُمُ اللَّهُ خَيْرًا ۖ اللَّهُ أَعْلَمُ بِمَا فِي أَنفُسِهِمْ ۖ إِنِّي إِذًا لَّمِنَ الظَّالِمِينَ ( 31 ) Hud - Aya 31
Ik zeg u niet: De schatten van God zijn in mijne macht, noch zeg ik: Ik ken Gods geheimen, noch zeg ik: Waarlijk ik ben een engel; noch zeg ik van degenen op welke gij verachtende blikken slaat: God zal hun op geenerlei wijze goed doen (God weet het beste wat in hunne zielen is); want dan zou ik zekerlijk een onrechtvaardige zijn.
قَالُوا يَا نُوحُ قَدْ جَادَلْتَنَا فَأَكْثَرْتَ جِدَالَنَا فَأْتِنَا بِمَا تَعِدُنَا إِن كُنتَ مِنَ الصَّادِقِينَ ( 32 ) Hud - Aya 32
Zij antwoorden: O Noach! gij hebt reeds met ons getwist, en hebt de twisten tusschen ons vermenigvuldigd; daarom breng thans de straf over ons, waarmede gij ons hebt bedreigd, indien gij waarheid spreekt.
قَالَ إِنَّمَا يَأْتِيكُم بِهِ اللَّهُ إِن شَاءَ وَمَا أَنتُم بِمُعْجِزِينَ ( 33 ) Hud - Aya 33
Noach zeide: Waarlijk, God alleen zal die over u brengen, indien het hem behaagt, en gij zult die niet kunnen verhoeden, noch ontgaan.
وَلَا يَنفَعُكُمْ نُصْحِي إِنْ أَرَدتُّ أَنْ أَنصَحَ لَكُمْ إِن كَانَ اللَّهُ يُرِيدُ أَن يُغْوِيَكُمْ ۚ هُوَ رَبُّكُمْ وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ ( 34 ) Hud - Aya 34
Indien het Gode behaagt u in dwaling te leiden, zal mijn raad nimmer u tot voordeel kunnen strekken, hoewel ik tracht u ten goede te raden. Hij is uw Heer, en tot hem zult gij terugkeeren.
أَمْ يَقُولُونَ افْتَرَاهُ ۖ قُلْ إِنِ افْتَرَيْتُهُ فَعَلَيَّ إِجْرَامِي وَأَنَا بَرِيءٌ مِّمَّا تُجْرِمُونَ ( 35 ) Hud - Aya 35
Mochten de bewoners van Mekka zeggen: Mahomet heeft den Koran uitgedacht? Antwoord: Indien ik dien hebbe uitgedacht, zal de schuld op mij komen, en laat mij onschuldig zijn aan datgene, waaraan gij schuldig zijt.
وَأُوحِيَ إِلَىٰ نُوحٍ أَنَّهُ لَن يُؤْمِنَ مِن قَوْمِكَ إِلَّا مَن قَدْ آمَنَ فَلَا تَبْتَئِسْ بِمَا كَانُوا يَفْعَلُونَ ( 36 ) Hud - Aya 36
En het werd Noach geopenbaard, zeggende: Waarlijk, niemand van uw volk zal gelooven, behalve hij die reeds heeft geloofd; wees dus niet bedroefd, om hetgeen zij doen.
وَاصْنَعِ الْفُلْكَ بِأَعْيُنِنَا وَوَحْيِنَا وَلَا تُخَاطِبْنِي فِي الَّذِينَ ظَلَمُوا ۚ إِنَّهُم مُّغْرَقُونَ ( 37 ) Hud - Aya 37
Maar maak eene ark in onze tegenwoordigheid, overeenkomstig den vorm en de afmetingen welke wij u hebben geopenbaard; en spreek niet tot mij ten behoeve van hen, die onrechtvaardig hebben gehandeld; want zij zijn er toe gedoemd, te verdrinken.
وَيَصْنَعُ الْفُلْكَ وَكُلَّمَا مَرَّ عَلَيْهِ مَلَأٌ مِّن قَوْمِهِ سَخِرُوا مِنْهُ ۚ قَالَ إِن تَسْخَرُوا مِنَّا فَإِنَّا نَسْخَرُ مِنكُمْ كَمَا تَسْخَرُونَ ( 38 ) Hud - Aya 38
En hij bouwde de ark (en zoo dikwijls eenigen van zijn volk hem voorbij gingen, bespotten zij hem; maar hij zeide tot hen: Ofschoon gij ons nu bespot, zullen wij u later bespotten, gelijk gij ons bespot, gij spot, doch gij zult zekerlijk weten.
فَسَوْفَ تَعْلَمُونَ مَن يَأْتِيهِ عَذَابٌ يُخْزِيهِ وَيَحِلُّ عَلَيْهِ عَذَابٌ مُّقِيمٌ ( 39 ) Hud - Aya 39
Wien eene straf zal worden opgelegd, die hem met schaamte zal bedekken, en op wien eene voortdurende straf zal vallen.
حَتَّىٰ إِذَا جَاءَ أَمْرُنَا وَفَارَ التَّنُّورُ قُلْنَا احْمِلْ فِيهَا مِن كُلٍّ زَوْجَيْنِ اثْنَيْنِ وَأَهْلَكَ إِلَّا مَن سَبَقَ عَلَيْهِ الْقَوْلُ وَمَنْ آمَنَ ۚ وَمَا آمَنَ مَعَهُ إِلَّا قَلِيلٌ ( 40 ) Hud - Aya 40
Zoo hielden zij zich bezig, tot onze straf ten uitvoer werd gebracht, en de oven water uitgoot. En wij zeiden tot Noach: Breng een paar van iedere diersoort en uw gezin in de ark, uitgenomen hij, over wien de straf werd uitgesproken en zij die gelooven. Doch behalve enkelen geloofden zij niet met hem.
وَقَالَ ارْكَبُوا فِيهَا بِسْمِ اللَّهِ مَجْرَاهَا وَمُرْسَاهَا ۚ إِنَّ رَبِّي لَغَفُورٌ رَّحِيمٌ ( 41 ) Hud - Aya 41
En Noach zeide tot hen: scheept u in, in den naam van God; terwijl het schip vooruitgaat en terwijl het stil ligt; want mijn Heer is genadig en barmhartig.
وَهِيَ تَجْرِي بِهِمْ فِي مَوْجٍ كَالْجِبَالِ وَنَادَىٰ نُوحٌ ابْنَهُ وَكَانَ فِي مَعْزِلٍ يَا بُنَيَّ ارْكَب مَّعَنَا وَلَا تَكُن مَّعَ الْكَافِرِينَ ( 42 ) Hud - Aya 42
En de ark dreef met hen tusschen golven als bergen, en Noach riep zijn zoon die van hem gescheiden was, zeggende: Scheep u met ons in, mijn zoon, en blijf niet bij de ongeloovigen.
قَالَ سَآوِي إِلَىٰ جَبَلٍ يَعْصِمُنِي مِنَ الْمَاءِ ۚ قَالَ لَا عَاصِمَ الْيَوْمَ مِنْ أَمْرِ اللَّهِ إِلَّا مَن رَّحِمَ ۚ وَحَالَ بَيْنَهُمَا الْمَوْجُ فَكَانَ مِنَ الْمُغْرَقِينَ ( 43 ) Hud - Aya 43
Hij antwoordde: Ik wil op een berg gaan, die mij voor het water zal behoeden. Noach antwooordde: Heden is er geene zekerheid voor Gods besluit, uitgenomen voor hem, voor wien hij genade zal hebben. En eene golf ging tusschen hen door, en hij was een van hen die verdronken.
وَقِيلَ يَا أَرْضُ ابْلَعِي مَاءَكِ وَيَا سَمَاءُ أَقْلِعِي وَغِيضَ الْمَاءُ وَقُضِيَ الْأَمْرُ وَاسْتَوَتْ عَلَى الْجُودِيِّ ۖ وَقِيلَ بُعْدًا لِّلْقَوْمِ الظَّالِمِينَ ( 44 ) Hud - Aya 44
En het werd gezegd: O aarde, zwelg uwe wateren op, en gij, o hemel, houd uw regen terug! En dadelijk zakte het water, en het besluit was vervuld, en de ark bleef op den berg Al Jûdi en er werd gezegd: Weg met de goddeloozen!
وَنَادَىٰ نُوحٌ رَّبَّهُ فَقَالَ رَبِّ إِنَّ ابْنِي مِنْ أَهْلِي وَإِنَّ وَعْدَكَ الْحَقُّ وَأَنتَ أَحْكَمُ الْحَاكِمِينَ ( 45 ) Hud - Aya 45
En Noach riep zijn Heer aan, en zeide: O Heer! waarlijk, mijn zoon behoort tot mijn gezin, en uwe belofte is waar; want gij zijt de rechtvaardigste van hen die oordeelen.
قَالَ يَا نُوحُ إِنَّهُ لَيْسَ مِنْ أَهْلِكَ ۖ إِنَّهُ عَمَلٌ غَيْرُ صَالِحٍ ۖ فَلَا تَسْأَلْنِ مَا لَيْسَ لَكَ بِهِ عِلْمٌ ۖ إِنِّي أَعِظُكَ أَن تَكُونَ مِنَ الْجَاهِلِينَ ( 46 ) Hud - Aya 46
God antwoordde: O Noach! waarlijk, hij behoort niet tot uw gezin; uwe tusschenkomst voor hem is geen rechtvaardig werk. Vraag dus niet van mij, waarvan gij geene kennis hebt; ik waarschuw u, geen onwetende te worden.
قَالَ رَبِّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ أَنْ أَسْأَلَكَ مَا لَيْسَ لِي بِهِ عِلْمٌ ۖ وَإِلَّا تَغْفِرْ لِي وَتَرْحَمْنِي أَكُن مِّنَ الْخَاسِرِينَ ( 47 ) Hud - Aya 47
Noach zeide: O Heer! ik neem mijne toevlucht tot u; onthef mij er van, u te vragen wat ik niet weet; en tot gij mij vergeeft en barmhartig voor mij zijt, zal ik tot hen behooren die verdoemd zijn.
قِيلَ يَا نُوحُ اهْبِطْ بِسَلَامٍ مِّنَّا وَبَرَكَاتٍ عَلَيْكَ وَعَلَىٰ أُمَمٍ مِّمَّن مَّعَكَ ۚ وَأُمَمٌ سَنُمَتِّعُهُمْ ثُمَّ يَمَسُّهُم مِّنَّا عَذَابٌ أَلِيمٌ ( 48 ) Hud - Aya 48
Het werd tot hem gezegd: O Noach! kom uit de ark met vrede van ons, en zegeningen op u en op een deel van hen, die met u zijn; maar een deel van hen zullen wij van de geneugten dezer wereld doen genieten, en daarna zal hun eene gestrenge straf in het volgende leven door ons opgelegd worden.
تِلْكَ مِنْ أَنبَاءِ الْغَيْبِ نُوحِيهَا إِلَيْكَ ۖ مَا كُنتَ تَعْلَمُهَا أَنتَ وَلَا قَوْمُكَ مِن قَبْلِ هَٰذَا ۖ فَاصْبِرْ ۖ إِنَّ الْعَاقِبَةَ لِلْمُتَّقِينَ ( 49 ) Hud - Aya 49
Dit is eene geheime geschiedenis, die wij u openbaren; gij kendet die niet, noch uw volk voor dezen; volhard dus met geduld; want een gelukkig uiteinde is voor de godvruchtigen bewaard.
وَإِلَىٰ عَادٍ أَخَاهُمْ هُودًا ۚ قَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُوا اللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَٰهٍ غَيْرُهُ ۖ إِنْ أَنتُمْ إِلَّا مُفْتَرُونَ ( 50 ) Hud - Aya 50
En tot den stam Ad zonden wij hunnen broeder Hoed. Hij zeide: O, mijn volk! aanbid God! gij hebt geen God, behalve hem. Gij denkt slechts valschheid uit, door afgodsbeelden en tusschenpersonen van uw eigen maaksel op te richten.
يَا قَوْمِ لَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ أَجْرًا ۖ إِنْ أَجْرِيَ إِلَّا عَلَى الَّذِي فَطَرَنِي ۚ أَفَلَا تَعْقِلُونَ ( 51 ) Hud - Aya 51
O mijn volk! ik vraag u hiervoor geene belooning; mijne belooning verwacht ik slechts van hem, die mij heeft geschapen. Wilt gij dus niet begrijpen?
وَيَا قَوْمِ اسْتَغْفِرُوا رَبَّكُمْ ثُمَّ تُوبُوا إِلَيْهِ يُرْسِلِ السَّمَاءَ عَلَيْكُم مِّدْرَارًا وَيَزِدْكُمْ قُوَّةً إِلَىٰ قُوَّتِكُمْ وَلَا تَتَوَلَّوْا مُجْرِمِينَ ( 52 ) Hud - Aya 52
O mijn volk! vraag vergiffenis van uwen Heer en wend u tot hem; hij zal een overvloedigen regen uit den hemel op u nederzenden. En hij zal uwe kracht vermeerderen, door u nog verder kracht te schenken; wend u dus niet af, om kwaad te bedrijven.
قَالُوا يَا هُودُ مَا جِئْتَنَا بِبَيِّنَةٍ وَمَا نَحْنُ بِتَارِكِي آلِهَتِنَا عَن قَوْلِكَ وَمَا نَحْنُ لَكَ بِمُؤْمِنِينَ ( 53 ) Hud - Aya 53
Zij antwoordden: O Hoed! gij hebt ons geen bewijs gebracht van hetgeen gij meldt: wij willen dus onze goden niet verlaten, om hetgeen gij zegt: wij gelooven u niet.
إِن نَّقُولُ إِلَّا اعْتَرَاكَ بَعْضُ آلِهَتِنَا بِسُوءٍ ۗ قَالَ إِنِّي أُشْهِدُ اللَّهَ وَاشْهَدُوا أَنِّي بَرِيءٌ مِّمَّا تُشْرِكُونَ ( 54 ) Hud - Aya 54
Wij zeggen niet anders, dan dat sommige onzer goden u met droefheid hebben getroffen, en hij antwoordde: Waarlijk, ik roep God tot getuige, en legt ook gij getuigenis af, dat ik onschuldig er aan ben, dat gij andere goden met God vereenigt.
مِن دُونِهِ ۖ فَكِيدُونِي جَمِيعًا ثُمَّ لَا تُنظِرُونِ ( 55 ) Hud - Aya 55
Spant dus allen tegen mij samen en draalt niet.
إِنِّي تَوَكَّلْتُ عَلَى اللَّهِ رَبِّي وَرَبِّكُم ۚ مَّا مِن دَابَّةٍ إِلَّا هُوَ آخِذٌ بِنَاصِيَتِهَا ۚ إِنَّ رَبِّي عَلَىٰ صِرَاطٍ مُّسْتَقِيمٍ ( 56 ) Hud - Aya 56
Want ik stel mijn vertrouwen in God, mijn en uw Heer. Er is geen dier dat hij niet van voren bij zijn haarlok vasthoudt. Waarlijk, mijn Heer bewandelt den rechten weg.
فَإِن تَوَلَّوْا فَقَدْ أَبْلَغْتُكُم مَّا أُرْسِلْتُ بِهِ إِلَيْكُمْ ۚ وَيَسْتَخْلِفُ رَبِّي قَوْمًا غَيْرَكُمْ وَلَا تَضُرُّونَهُ شَيْئًا ۚ إِنَّ رَبِّي عَلَىٰ كُلِّ شَيْءٍ حَفِيظٌ ( 57 ) Hud - Aya 57
Maar indien gij u afwendt, heb ik u reeds datgene verklaard, waarmede ik tot u werd gezonden, en mijn Heer zal een ander volk in uwe plaats stellen, en gij zult hem volstrekt niet deren, want mijn Heer is de bewaker van alle dingen.
وَلَمَّا جَاءَ أَمْرُنَا نَجَّيْنَا هُودًا وَالَّذِينَ آمَنُوا مَعَهُ بِرَحْمَةٍ مِّنَّا وَنَجَّيْنَاهُم مِّنْ عَذَابٍ غَلِيظٍ ( 58 ) Hud - Aya 58
En toen onze straf kwam, om ten uitvoer gebracht te worden, bevrijdden wij Hoed, en zij die met hem hadden geloofd, door onze genade, en wij bevrijdden hen van eene strenge straf.
وَتِلْكَ عَادٌ ۖ جَحَدُوا بِآيَاتِ رَبِّهِمْ وَعَصَوْا رُسُلَهُ وَاتَّبَعُوا أَمْرَ كُلِّ جَبَّارٍ عَنِيدٍ ( 59 ) Hud - Aya 59
En deze stam van Ad verwierp met voordacht de teekens van zijnen Heer, was ongehoorzaam aan zijne gezanten, en volgde het bevel van ieder oproerig en bedorven mensch.
وَأُتْبِعُوا فِي هَٰذِهِ الدُّنْيَا لَعْنَةً وَيَوْمَ الْقِيَامَةِ ۗ أَلَا إِنَّ عَادًا كَفَرُوا رَبَّهُمْ ۗ أَلَا بُعْدًا لِّعَادٍ قَوْمِ هُودٍ ( 60 ) Hud - Aya 60
Daarvoor werden zij in deze wereld door een vloek vervolgd, en zij zullen daardoor ook op den dag der opstanding vervolgd worden, met den toeroep: Was Ad niet ongeloovig omtrent zijn Heer? Werd er niet gezegd: Weg met Ad, het volk van Hoed?
وَإِلَىٰ ثَمُودَ أَخَاهُمْ صَالِحًا ۚ قَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُوا اللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَٰهٍ غَيْرُهُ ۖ هُوَ أَنشَأَكُم مِّنَ الْأَرْضِ وَاسْتَعْمَرَكُمْ فِيهَا فَاسْتَغْفِرُوهُ ثُمَّ تُوبُوا إِلَيْهِ ۚ إِنَّ رَبِّي قَرِيبٌ مُّجِيبٌ ( 61 ) Hud - Aya 61
En tot den stam van Thamoed zonden wij hunnen broeder Saleh. Hij zeide tot hen: O mijn volk! aanbid God, gij hebt geen God buiten hem. Hij is het, die u uit de aarde voortbracht en u eene woning daarop heeft geschonken. Vraag hem dus vergiffenis en wend u tot hem; want mijn Heer is nabij, en gereed te antwoorden.
قَالُوا يَا صَالِحُ قَدْ كُنتَ فِينَا مَرْجُوًّا قَبْلَ هَٰذَا ۖ أَتَنْهَانَا أَن نَّعْبُدَ مَا يَعْبُدُ آبَاؤُنَا وَإِنَّنَا لَفِي شَكٍّ مِّمَّا تَدْعُونَا إِلَيْهِ مُرِيبٍ ( 62 ) Hud - Aya 62
Zij antwoordden: O Saleh! Gij waart een persoon, in wien wij voor dezen onze hoop hadden gesteld. Verbiedt gij ons datgene te aanbidden, wat door onze vaderen werd aangebeden? Maar wij verkeeren zekerlijk in twijfel nopens den godsdienst, tot welken gij ons uitnoodigt; als zijnde te recht verdacht.
قَالَ يَا قَوْمِ أَرَأَيْتُمْ إِن كُنتُ عَلَىٰ بَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّي وَآتَانِي مِنْهُ رَحْمَةً فَمَن يَنصُرُنِي مِنَ اللَّهِ إِنْ عَصَيْتُهُ ۖ فَمَا تَزِيدُونَنِي غَيْرَ تَخْسِيرٍ ( 63 ) Hud - Aya 63
Saleh zeide: O mijn volk! zeg mij; indien ik eene duidelijke verklaring van mijn Heer heb ontvangen, en hij mij zijne genade heeft doen genieten, wie zal mij dan ondersteunen tegen Gods wraak, indien ik hem ongehoorzaam ben? Gij zoudt slechts mijn val vergrooten.
وَيَا قَوْمِ هَٰذِهِ نَاقَةُ اللَّهِ لَكُمْ آيَةً فَذَرُوهَا تَأْكُلْ فِي أَرْضِ اللَّهِ وَلَا تَمَسُّوهَا بِسُوءٍ فَيَأْخُذَكُمْ عَذَابٌ قَرِيبٌ ( 64 ) Hud - Aya 64
En hij zeide: O mijn volk! deze wijfjes-kameel van God is een teeken voor u; laat haar vrijelijk op Gods aarde weiden en doe haar geen leed, opdat u geen snelle straf treffe.
فَعَقَرُوهَا فَقَالَ تَمَتَّعُوا فِي دَارِكُمْ ثَلَاثَةَ أَيَّامٍ ۖ ذَٰلِكَ وَعْدٌ غَيْرُ مَكْذُوبٍ ( 65 ) Hud - Aya 65
Doch zij doodden haar, en Saleh zeide: Verblijd u in uwe woningen gedurende drie dagen, waarna gij verdelgd zult worden. Dit is eene onfeilbare voorzegging.
فَلَمَّا جَاءَ أَمْرُنَا نَجَّيْنَا صَالِحًا وَالَّذِينَ آمَنُوا مَعَهُ بِرَحْمَةٍ مِّنَّا وَمِنْ خِزْيِ يَوْمِئِذٍ ۗ إِنَّ رَبَّكَ هُوَ الْقَوِيُّ الْعَزِيزُ ( 66 ) Hud - Aya 66
En toen ons besluit tot uitvoering komen zou, bevrijdden wij Saleh en hen die met hem geloofden, door onze barmhartigheid, van de ongenade van dien dag; want uw Heer is de sterke, de machtige God.
وَأَخَذَ الَّذِينَ ظَلَمُوا الصَّيْحَةُ فَأَصْبَحُوا فِي دِيَارِهِمْ جَاثِمِينَ ( 67 ) Hud - Aya 67
Maar een vreeselijk onweder kwam uit den hemel op degenen neder, die onrechtvaardig hadden gehandeld, en des morgens werden zij in hunne woning dood, en voorover liggende gevonden.
كَأَن لَّمْ يَغْنَوْا فِيهَا ۗ أَلَا إِنَّ ثَمُودَ كَفَرُوا رَبَّهُمْ ۗ أَلَا بُعْدًا لِّثَمُودَ ( 68 ) Hud - Aya 68
Als hadden zij er nimmer in gewoond. Thamoed geloofde niet in zijn Heer. Werd Thamoed niet ver weg verworpen?
وَلَقَدْ جَاءَتْ رُسُلُنَا إِبْرَاهِيمَ بِالْبُشْرَىٰ قَالُوا سَلَامًا ۖ قَالَ سَلَامٌ ۖ فَمَا لَبِثَ أَن جَاءَ بِعِجْلٍ حَنِيذٍ ( 69 ) Hud - Aya 69
Ook kwamen onze gezanten later tot Abraham met goede tijdingen. Zij zeiden: Vrede zij met u. En hij antwoordde: En op u zij vrede; en hij draalde niet en bracht een gebraden kalf.
فَلَمَّا رَأَىٰ أَيْدِيَهُمْ لَا تَصِلُ إِلَيْهِ نَكِرَهُمْ وَأَوْجَسَ مِنْهُمْ خِيفَةً ۚ قَالُوا لَا تَخَفْ إِنَّا أُرْسِلْنَا إِلَىٰ قَوْمِ لُوطٍ ( 70 ) Hud - Aya 70
En toen hij zag dat hunne handen het vleesch niet aanraakten, mishaagde hem dit en hij voedde vrees voor hen, Maar zij zeiden Vrees niet; want wij zijn tot het volk van Lot gezonden.
وَامْرَأَتُهُ قَائِمَةٌ فَضَحِكَتْ فَبَشَّرْنَاهَا بِإِسْحَاقَ وَمِن وَرَاءِ إِسْحَاقَ يَعْقُوبَ ( 71 ) Hud - Aya 71
En zijne vrouw Sara stond er bij en lachte, en zij beloofden haar Izaak, en na Izaak, Jacob.
قَالَتْ يَا وَيْلَتَىٰ أَأَلِدُ وَأَنَا عَجُوزٌ وَهَٰذَا بَعْلِي شَيْخًا ۖ إِنَّ هَٰذَا لَشَيْءٌ عَجِيبٌ ( 72 ) Hud - Aya 72
Zij zeide: Helaas! zal ik een zoon baren, terwijl ik oud ben en deze mijn man ook in jaren gevorderd is? Waarlijk, dit zou een wonder zijn.
قَالُوا أَتَعْجَبِينَ مِنْ أَمْرِ اللَّهِ ۖ رَحْمَتُ اللَّهِ وَبَرَكَاتُهُ عَلَيْكُمْ أَهْلَ الْبَيْتِ ۚ إِنَّهُ حَمِيدٌ مَّجِيدٌ ( 73 ) Hud - Aya 73
De engelen antwoordden: Verwondert gij u over de uitkomst van Gods bevel? Gods genade en zijne zegeningen mogen op u zijn, en op de leden van het huisgezin; want hij is aanbiddenswaardig en roemrijk.
فَلَمَّا ذَهَبَ عَنْ إِبْرَاهِيمَ الرَّوْعُ وَجَاءَتْهُ الْبُشْرَىٰ يُجَادِلُنَا فِي قَوْمِ لُوطٍ ( 74 ) Hud - Aya 74
En toen Abrahams vreeze was geweken, twistte hij met ons nopens het volk van Lot;
إِنَّ إِبْرَاهِيمَ لَحَلِيمٌ أَوَّاهٌ مُّنِيبٌ ( 75 ) Hud - Aya 75
Want Abraham was een zacht, medelijdend en inschikkelijk mensch.
يَا إِبْرَاهِيمُ أَعْرِضْ عَنْ هَٰذَا ۖ إِنَّهُ قَدْ جَاءَ أَمْرُ رَبِّكَ ۖ وَإِنَّهُمْ آتِيهِمْ عَذَابٌ غَيْرُ مَرْدُودٍ ( 76 ) Hud - Aya 76
De engelen zeiden tot hem: O Abraham! onthoud u hiervan; want thans is het bevel van uwen Heer gekomen, om hunne straf ten uitvoer te brengen, en eene onvermijdelijke straf is gereed, om op hen neder te komen.
وَلَمَّا جَاءَتْ رُسُلُنَا لُوطًا سِيءَ بِهِمْ وَضَاقَ بِهِمْ ذَرْعًا وَقَالَ هَٰذَا يَوْمٌ عَصِيبٌ ( 77 ) Hud - Aya 77
En toen onze gezanten tot Lot kwamen, was hij bezorgd om hen en zijn arm was zwak voor hen en hij zeide: Dit is een treurige dag.
وَجَاءَهُ قَوْمُهُ يُهْرَعُونَ إِلَيْهِ وَمِن قَبْلُ كَانُوا يَعْمَلُونَ السَّيِّئَاتِ ۚ قَالَ يَا قَوْمِ هَٰؤُلَاءِ بَنَاتِي هُنَّ أَطْهَرُ لَكُمْ ۖ فَاتَّقُوا اللَّهَ وَلَا تُخْزُونِ فِي ضَيْفِي ۖ أَلَيْسَ مِنكُمْ رَجُلٌ رَّشِيدٌ ( 78 ) Hud - Aya 78
En zijn volk kwam tot hem; zij vielen op hem aan, en zij waren reeds vroeger schuldig door zonde. Lot zeide tot hen: O mijn volk! deze mijne dochters mocht gij veeleer misbruiken. Vreest dus God, en beschaamt mij niet, door mijne gasten te verongelijken. Is er geen rechtschapen man onder u?
قَالُوا لَقَدْ عَلِمْتَ مَا لَنَا فِي بَنَاتِكَ مِنْ حَقٍّ وَإِنَّكَ لَتَعْلَمُ مَا نُرِيدُ ( 79 ) Hud - Aya 79
Zij antwoordden: Gij weet dat wij uwe dochters niet noodig hebben, en gij weet wel wat wij begeeren.
قَالَ لَوْ أَنَّ لِي بِكُمْ قُوَّةً أَوْ آوِي إِلَىٰ رُكْنٍ شَدِيدٍ ( 80 ) Hud - Aya 80
Hij zeide: Indien ik kracht genoeg bezat, om u wederstand te bieden, of indien ik mijne toevlucht kon nemen tot een krachtigen steun, zou ik het zekerlijk doen.
قَالُوا يَا لُوطُ إِنَّا رُسُلُ رَبِّكَ لَن يَصِلُوا إِلَيْكَ ۖ فَأَسْرِ بِأَهْلِكَ بِقِطْعٍ مِّنَ اللَّيْلِ وَلَا يَلْتَفِتْ مِنكُمْ أَحَدٌ إِلَّا امْرَأَتَكَ ۖ إِنَّهُ مُصِيبُهَا مَا أَصَابَهُمْ ۚ إِنَّ مَوْعِدَهُمُ الصُّبْحُ ۚ أَلَيْسَ الصُّبْحُ بِقَرِيبٍ ( 81 ) Hud - Aya 81
De engelen zeiden: O Lot! waarlijk, wij zijn de gezanten van uwen Heer, zij zullen u op geenerlei wijze aanraken. Ga dus heen, met uw gezin, gedurende dezen nacht, en laat zich niemand van u omkeeren: maar wat uwe vrouw betreft, wat over hen zal komen zal ook haar treffen. Waarlijk, de voorzegging hunner straf zal des ochtends vervuld worden: Is de ochtend niet nabij?
فَلَمَّا جَاءَ أَمْرُنَا جَعَلْنَا عَالِيَهَا سَافِلَهَا وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهَا حِجَارَةً مِّن سِجِّيلٍ مَّنضُودٍ ( 82 ) Hud - Aya 82
En toen ons bevel kwam, keerden wij die steden om, en wij lieten steenen van gebakken klei op haar nederregenen, den een na den ander,
مُّسَوَّمَةً عِندَ رَبِّكَ ۖ وَمَا هِيَ مِنَ الظَّالِمِينَ بِبَعِيدٍ ( 83 ) Hud - Aya 83
En zij waren door uwen Heer gemerkt; en zij zijn niet ver verwijderd van hen die onrechtvaardig handelen.
وَإِلَىٰ مَدْيَنَ أَخَاهُمْ شُعَيْبًا ۚ قَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُوا اللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَٰهٍ غَيْرُهُ ۖ وَلَا تَنقُصُوا الْمِكْيَالَ وَالْمِيزَانَ ۚ إِنِّي أَرَاكُم بِخَيْرٍ وَإِنِّي أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍ مُّحِيطٍ ( 84 ) Hud - Aya 84
En tot Madian zonden wij hunnen broeder Shoaïb. Hij zeide: O mijn volk! aanbid God; gij hebt geen God buiten hem; en verminder geen maat of gewicht. Waarlijk, ik zie dat gij in een gelukkigen toestand verkeert; maar ik vrees voor u de straf van den dag, die de goddeloozen zal omstrikken.
وَيَا قَوْمِ أَوْفُوا الْمِكْيَالَ وَالْمِيزَانَ بِالْقِسْطِ ۖ وَلَا تَبْخَسُوا النَّاسَ أَشْيَاءَهُمْ وَلَا تَعْثَوْا فِي الْأَرْضِ مُفْسِدِينَ ( 85 ) Hud - Aya 85
O mijn volk! geef volle maat en juist gewicht, en verminder der menschen bezittingen niet; pleeg nimmer onrechtvaardigheid op aarde, door slecht te handelen.
بَقِيَّتُ اللَّهِ خَيْرٌ لَّكُمْ إِن كُنتُم مُّؤْمِنِينَ ۚ وَمَا أَنَا عَلَيْكُم بِحَفِيظٍ ( 86 ) Hud - Aya 86
Het minste deel, dat u zal overblijven als eene belooning van God, nadat gij rechtvaardig omtrent anderen zult hebben gehandeld, zal beter voor u zijn, dan rijkdom door bedrog verkregen, indien gij ware geloovigen zijt. Ik ben geen bewaker van u.
قَالُوا يَا شُعَيْبُ أَصَلَاتُكَ تَأْمُرُكَ أَن نَّتْرُكَ مَا يَعْبُدُ آبَاؤُنَا أَوْ أَن نَّفْعَلَ فِي أَمْوَالِنَا مَا نَشَاءُ ۖ إِنَّكَ لَأَنتَ الْحَلِيمُ الرَّشِيدُ ( 87 ) Hud - Aya 87
Zij antwoordden: O Shoaïb! zijn het uwe gebeden die u gelasten, ons de goden te doen verlaten, welke door onze vaderen werden aangebeden, of dat wij met onze bezittingen niet zouden doen, wat wij verkiezen. Gij alleen zijt, naar het schijnt, de wijze man, en geschapen om tot leidsman te strekken.
قَالَ يَا قَوْمِ أَرَأَيْتُمْ إِن كُنتُ عَلَىٰ بَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّي وَرَزَقَنِي مِنْهُ رِزْقًا حَسَنًا ۚ وَمَا أُرِيدُ أَنْ أُخَالِفَكُمْ إِلَىٰ مَا أَنْهَاكُمْ عَنْهُ ۚ إِنْ أُرِيدُ إِلَّا الْإِصْلَاحَ مَا اسْتَطَعْتُ ۚ وَمَا تَوْفِيقِي إِلَّا بِاللَّهِ ۚ عَلَيْهِ تَوَكَّلْتُ وَإِلَيْهِ أُنِيبُ ( 88 ) Hud - Aya 88
Hij zeide: O mijn volk! Zeg mij, indien ik eene duidelijke verklaring van mijn Heer heb ontvangen en hij mij een schoon deel zijner gaven heeft geschonken, en ik u niet wil veroorloven wat hij heeft verboden, zoek ik dan iets anders dan uwe verbetering, met al mijne macht? Mijn steun is God alleen; in hem vertrouw ik, en tot hem wend ik mij.
وَيَا قَوْمِ لَا يَجْرِمَنَّكُمْ شِقَاقِي أَن يُصِيبَكُم مِّثْلُ مَا أَصَابَ قَوْمَ نُوحٍ أَوْ قَوْمَ هُودٍ أَوْ قَوْمَ صَالِحٍ ۚ وَمَا قَوْمُ لُوطٍ مِّنكُم بِبَعِيدٍ ( 89 ) Hud - Aya 89
O mijn volk! laat niet de tegenstand dien gij mij biedt, eene wraak over u brengen, gelijk aan de wraak die over het volk van Noach, of het volk van Hoed, of het volk van Saleh kwam. Het einde van het volk van Lot is niet zeer ver van u verwijderd.
وَاسْتَغْفِرُوا رَبَّكُمْ ثُمَّ تُوبُوا إِلَيْهِ ۚ إِنَّ رَبِّي رَحِيمٌ وَدُودٌ ( 90 ) Hud - Aya 90
Vraag dus vergiffenis van uwen Heer, en wend u tot hem; want mijn Heer is genadig en liefderijk.
قَالُوا يَا شُعَيْبُ مَا نَفْقَهُ كَثِيرًا مِّمَّا تَقُولُ وَإِنَّا لَنَرَاكَ فِينَا ضَعِيفًا ۖ وَلَوْلَا رَهْطُكَ لَرَجَمْنَاكَ ۖ وَمَا أَنتَ عَلَيْنَا بِعَزِيزٍ ( 91 ) Hud - Aya 91
Zij antwoordden: O Shoaïb! wij verstaan niet veel van hetgeen gij zegt, en wij zien dat gij een man zonder macht onder ons zijt; indien het niet om uw gezin ware, zouden wij u zekerlijk hebben gesteenigd, en gij zoudt niet de overhand op ons gehad hebben.
قَالَ يَا قَوْمِ أَرَهْطِي أَعَزُّ عَلَيْكُم مِّنَ اللَّهِ وَاتَّخَذْتُمُوهُ وَرَاءَكُمْ ظِهْرِيًّا ۖ إِنَّ رَبِّي بِمَا تَعْمَلُونَ مُحِيطٌ ( 92 ) Hud - Aya 92
Shoaïb zeide: O mijn volk! is mijn gezin naar uw oordeel meer waardig dan God? en werpt gij hem zorgeloos achter u? Waarlijk, God begrijpt wat gij doet.
وَيَا قَوْمِ اعْمَلُوا عَلَىٰ مَكَانَتِكُمْ إِنِّي عَامِلٌ ۖ سَوْفَ تَعْلَمُونَ مَن يَأْتِيهِ عَذَابٌ يُخْزِيهِ وَمَنْ هُوَ كَاذِبٌ ۖ وَارْتَقِبُوا إِنِّي مَعَكُمْ رَقِيبٌ ( 93 ) Hud - Aya 93
O mijn volk! arbeid naar uwen aard, ik zal zekerlijk naar mijnen plicht arbeiden. En gij zult vernemen. Wien eene straf zal worden opgelegd, die hem met schaamte zal bedekken, en wie een leugenaar is. Wacht dus het uur; want ook ik zal met u wachten.
وَلَمَّا جَاءَ أَمْرُنَا نَجَّيْنَا شُعَيْبًا وَالَّذِينَ آمَنُوا مَعَهُ بِرَحْمَةٍ مِّنَّا وَأَخَذَتِ الَّذِينَ ظَلَمُوا الصَّيْحَةُ فَأَصْبَحُوا فِي دِيَارِهِمْ جَاثِمِينَ ( 94 ) Hud - Aya 94
Toen dus ons besluit tot uitvoering kwam, bevrijdden wij Shoaïb en hen die met hem geloofden, door onze genade, en een vreeselijk onweder kwam neder op hen, die onrechtvaardig hadden gehandeld; en des ochtends werden zij dood in hunne huizen, en voorover liggende gevonden.
كَأَن لَّمْ يَغْنَوْا فِيهَا ۗ أَلَا بُعْدًا لِّمَدْيَنَ كَمَا بَعِدَتْ ثَمُودُ ( 95 ) Hud - Aya 95
Als hadden zij nimmer op aarde gewoond. Werd Madian niet van de aarde verdreven, terwijl Thamoed daarvan verwijderd werd?
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا مُوسَىٰ بِآيَاتِنَا وَسُلْطَانٍ مُّبِينٍ ( 96 ) Hud - Aya 96
En wij zonden vroeger Mozes met onze teekens en duidelijke kracht tot Pharao en zijne vorsten;
إِلَىٰ فِرْعَوْنَ وَمَلَئِهِ فَاتَّبَعُوا أَمْرَ فِرْعَوْنَ ۖ وَمَا أَمْرُ فِرْعَوْنَ بِرَشِيدٍ ( 97 ) Hud - Aya 97
Maar deze volgden het bevel van Pharao, hoezeer het bevel van Pharao hen niet op den rechten weg leidde.
يَقْدُمُ قَوْمَهُ يَوْمَ الْقِيَامَةِ فَأَوْرَدَهُمُ النَّارَ ۖ وَبِئْسَ الْوِرْدُ الْمَوْرُودُ ( 98 ) Hud - Aya 98
Pharao zal zijn volk voorafgaan op den dag der opstanding, en hij zal hen in de hel voeren. Een ongelukkige weg zal het zijn, waarop zij geleid zullen worden.
وَأُتْبِعُوا فِي هَٰذِهِ لَعْنَةً وَيَوْمَ الْقِيَامَةِ ۚ بِئْسَ الرِّفْدُ الْمَرْفُودُ ( 99 ) Hud - Aya 99
Zij werden in dit leven door een vloek gevolgd, en op den dag der opstanding zal de vergelding ellendig zijn, die hen gegeven zal worden.
ذَٰلِكَ مِنْ أَنبَاءِ الْقُرَىٰ نَقُصُّهُ عَلَيْكَ ۖ مِنْهَا قَائِمٌ وَحَصِيدٌ ( 100 ) Hud - Aya 100
Dit is een deel van de geschiedenis der steden, welke wij u verhalen. Van deze staan sommige, terwijl andere geheel verwoest zijn.
وَمَا ظَلَمْنَاهُمْ وَلَٰكِن ظَلَمُوا أَنفُسَهُمْ ۖ فَمَا أَغْنَتْ عَنْهُمْ آلِهَتُهُمُ الَّتِي يَدْعُونَ مِن دُونِ اللَّهِ مِن شَيْءٍ لَّمَّا جَاءَ أَمْرُ رَبِّكَ ۖ وَمَا زَادُوهُمْ غَيْرَ تَتْبِيبٍ ( 101 ) Hud - Aya 101
En wij behandelden hen niet onrechtvaardig, maar zij handelden onrechtvaardig met hunne eigene zielen; en hunne goden die zij, naast God, aanriepen, waren hun volstrekt niet tot voordeel, toen Gods besluit op hen zou worden uitgevoerd; zij hebben hunnen val slechts verhaast.
وَكَذَٰلِكَ أَخْذُ رَبِّكَ إِذَا أَخَذَ الْقُرَىٰ وَهِيَ ظَالِمَةٌ ۚ إِنَّ أَخْذَهُ أَلِيمٌ شَدِيدٌ ( 102 ) Hud - Aya 102
En zoo was de straf, die door uwen Heer werd opgelegd, toen hij de onrechtvaardige steden strafte; want zijne straf is smartelijk en gestreng.
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَةً لِّمَنْ خَافَ عَذَابَ الْآخِرَةِ ۚ ذَٰلِكَ يَوْمٌ مَّجْمُوعٌ لَّهُ النَّاسُ وَذَٰلِكَ يَوْمٌ مَّشْهُودٌ ( 103 ) Hud - Aya 103
Waarlijk hierin is een teeken voor dengeen, die de straf van den laatsten dag vreest: dit zal een dag zijn, waarop alle menschen zullen verzameld worden, en dit zal een dag zijn, waarop getuigenis zal worden afgelegd.
وَمَا نُؤَخِّرُهُ إِلَّا لِأَجَلٍ مَّعْدُودٍ ( 104 ) Hud - Aya 104
Wij stellen dien niet uit, dan tot een vooraf bepaalden tijd.
يَوْمَ يَأْتِ لَا تَكَلَّمُ نَفْسٌ إِلَّا بِإِذْنِهِ ۚ فَمِنْهُمْ شَقِيٌّ وَسَعِيدٌ ( 105 ) Hud - Aya 105
Als die dag komt, zal geene ziel spreken om zich zelve te verontschuldigen, noch om voor een ander tusschen beide te treden, dan door Gods verlof. Van hen zal de een ellendig, een ander gelukkig zijn.
فَأَمَّا الَّذِينَ شَقُوا فَفِي النَّارِ لَهُمْ فِيهَا زَفِيرٌ وَشَهِيقٌ ( 106 ) Hud - Aya 106
En zij die ellendig zullen zijn, worden in het hellevuur geworpen; daar zullen zij weenen en jammeren.
خَالِدِينَ فِيهَا مَا دَامَتِ السَّمَاوَاتُ وَالْأَرْضُ إِلَّا مَا شَاءَ رَبُّكَ ۚ إِنَّ رَبَّكَ فَعَّالٌ لِّمَا يُرِيدُ ( 107 ) Hud - Aya 107
Zij zullen daarin zoo lang verwijlen, als de hemelen en de aarde duren, behalve wat door den Heer, naar zijn behagen, van hunne straf zal worden afgenomen; want uw Heer doet wat hem behaagt.
وَأَمَّا الَّذِينَ سُعِدُوا فَفِي الْجَنَّةِ خَالِدِينَ فِيهَا مَا دَامَتِ السَّمَاوَاتُ وَالْأَرْضُ إِلَّا مَا شَاءَ رَبُّكَ ۖ عَطَاءً غَيْرَ مَجْذُوذٍ ( 108 ) Hud - Aya 108
Maar zij die gelukkig zullen zijn, worden in het paradijs toegelaten; zij zullen daarin zoo lang verblijven, als de hemelen, en de aarde voortduren, behalve wat uw Heer, naar hem behaagt, bij hunne gelukzaligheid zal voegen; eene weldadigheid, die niet gestoord zal worden.
فَلَا تَكُ فِي مِرْيَةٍ مِّمَّا يَعْبُدُ هَٰؤُلَاءِ ۚ مَا يَعْبُدُونَ إِلَّا كَمَا يَعْبُدُ آبَاؤُهُم مِّن قَبْلُ ۚ وَإِنَّا لَمُوَفُّوهُمْ نَصِيبَهُمْ غَيْرَ مَنقُوصٍ ( 109 ) Hud - Aya 109
Verkeer dus niet in twijfel, nopens hetgeen deze menschen aanbidden; zij aanbidden niets anders, dan hetgeen hunne vaderen vóór hen aanbaden, en wij zullen hun zekerlijk hun volkomen gedeelte geven, dat volstrekt niets verminderd zal zijn.
وَلَقَدْ آتَيْنَا مُوسَى الْكِتَابَ فَاخْتُلِفَ فِيهِ ۚ وَلَوْلَا كَلِمَةٌ سَبَقَتْ مِن رَّبِّكَ لَقُضِيَ بَيْنَهُمْ ۚ وَإِنَّهُمْ لَفِي شَكٍّ مِّنْهُ مُرِيبٍ ( 110 ) Hud - Aya 110
Wij gaven vroeger aan Mozes het boek der wet, en daarover rezen twisten onder zijn volk, en ware niet een voorafgaand besluit van uwen Heer genomen, om gedurende dit leven geduldig nopens hen te zijn, zoo zou het verschil tusschen hen zekerlijk uitgemaakt zijn. En uw volk is ook naijverig en twijfelachtig nopens den Koran.
وَإِنَّ كُلًّا لَّمَّا لَيُوَفِّيَنَّهُمْ رَبُّكَ أَعْمَالَهُمْ ۚ إِنَّهُ بِمَا يَعْمَلُونَ خَبِيرٌ ( 111 ) Hud - Aya 111
Maar aan ieder van hen, zal uw Heer de belooning voor hunne werken geven; want hij weet zeer goed wat zij doen.
فَاسْتَقِمْ كَمَا أُمِرْتَ وَمَن تَابَ مَعَكَ وَلَا تَطْغَوْا ۚ إِنَّهُ بِمَا تَعْمَلُونَ بَصِيرٌ ( 112 ) Hud - Aya 112
Wees gij dus onwrikbaar, zooals u bevolen is, en laat degeen mede standvastig zijn, die met u wordt bekeerd, en zondig niet, want hij ziet wat hij doet.
وَلَا تَرْكَنُوا إِلَى الَّذِينَ ظَلَمُوا فَتَمَسَّكُمُ النَّارُ وَمَا لَكُم مِّن دُونِ اللَّهِ مِنْ أَوْلِيَاءَ ثُمَّ لَا تُنصَرُونَ ( 113 ) Hud - Aya 113
En neig niet tot hen die onrechtvaardig handelen, opdat het hellevuur u niet bereike; want gij hebt geene beschermers behalve God; tegen hem zult gij niet geholpen worden.
وَأَقِمِ الصَّلَاةَ طَرَفَيِ النَّهَارِ وَزُلَفًا مِّنَ اللَّيْلِ ۚ إِنَّ الْحَسَنَاتِ يُذْهِبْنَ السَّيِّئَاتِ ۚ ذَٰلِكَ ذِكْرَىٰ لِلذَّاكِرِينَ ( 114 ) Hud - Aya 114
Bid dan geregeld des ochtends en des avonds, en in het voorgedeelte van den nacht; want goede werken verdrijven de snoode. Dit is eene waarschuwing voor hen, die nadenken.
وَاصْبِرْ فَإِنَّ اللَّهَ لَا يُضِيعُ أَجْرَ الْمُحْسِنِينَ ( 115 ) Hud - Aya 115
Volhard dus met geduld; want God zal de rechtvaardigen niet vergelden, door hen te verdoemen.
فَلَوْلَا كَانَ مِنَ الْقُرُونِ مِن قَبْلِكُمْ أُولُو بَقِيَّةٍ يَنْهَوْنَ عَنِ الْفَسَادِ فِي الْأَرْضِ إِلَّا قَلِيلًا مِّمَّنْ أَنجَيْنَا مِنْهُمْ ۗ وَاتَّبَعَ الَّذِينَ ظَلَمُوا مَا أُتْرِفُوا فِيهِ وَكَانُوا مُجْرِمِينَ ( 116 ) Hud - Aya 116
Waren degene van de geslachten voor u, begiftigd met verstand en deugd, welke verboden goddeloos op aarde te handelen, meer dan slechts eenigen van hen, welke wij bevrijdden? Maar zij, die onrechtvaardig waren, volgden de geneugten, welke zij op deze wereld genoten, en waren goddeloozen,
وَمَا كَانَ رَبُّكَ لِيُهْلِكَ الْقُرَىٰ بِظُلْمٍ وَأَهْلُهَا مُصْلِحُونَ ( 117 ) Hud - Aya 117
En uw Heer was niet geneigd, de steden onrechtvaardig te verwoesten, welker bewoners zich oprecht gedroegen.
وَلَوْ شَاءَ رَبُّكَ لَجَعَلَ النَّاسَ أُمَّةً وَاحِدَةً ۖ وَلَا يَزَالُونَ مُخْتَلِفِينَ ( 118 ) Hud - Aya 118
En indien het uw Heer had behaagd, zou hij alle menschen van éénen godsdienst gemaakt hebben; maar zij zullen niet ophouden onder elkander te verschillen,
إِلَّا مَن رَّحِمَ رَبُّكَ ۚ وَلِذَٰلِكَ خَلَقَهُمْ ۗ وَتَمَّتْ كَلِمَةُ رَبِّكَ لَأَمْلَأَنَّ جَهَنَّمَ مِنَ الْجِنَّةِ وَالنَّاسِ أَجْمَعِينَ ( 119 ) Hud - Aya 119
Behalve zij, voor wie uw Heer genade zal hebben. Daartoe heeft hij hen geschapen; want het woord van uwen Heer zal vervuld worden, toen hij zeide: Waarlijk, ik zal de hel met menschen en geniussen beiden vullen.
وَكُلًّا نَّقُصُّ عَلَيْكَ مِنْ أَنبَاءِ الرُّسُلِ مَا نُثَبِّتُ بِهِ فُؤَادَكَ ۚ وَجَاءَكَ فِي هَٰذِهِ الْحَقُّ وَمَوْعِظَةٌ وَذِكْرَىٰ لِلْمُؤْمِنِينَ ( 120 ) Hud - Aya 120
Alles wat wij van de geschiedenissen der gezanten hebben verhaald, vertellen wij u, opdat daardoor uw hart moge bevestigd worden; en daardoor is de waarheid tot u gekomen en tevens eene waarschuwing en eene vermaning voor de ware geloovigen.
وَقُل لِّلَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ اعْمَلُوا عَلَىٰ مَكَانَتِكُمْ إِنَّا عَامِلُونَ ( 121 ) Hud - Aya 121
Zeg tot hen die niet gelooven: handelt overeenkomstig uwen staat, wij zullen zekerlijk volgens onzen plicht handelen.
وَانتَظِرُوا إِنَّا مُنتَظِرُونَ ( 122 ) Hud - Aya 122
Wacht het uur af, want ook wij wachten dit af.
وَلِلَّهِ غَيْبُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَإِلَيْهِ يُرْجَعُ الْأَمْرُ كُلُّهُ فَاعْبُدْهُ وَتَوَكَّلْ عَلَيْهِ ۚ وَمَا رَبُّكَ بِغَافِلٍ عَمَّا تَعْمَلُونَ ( 123 ) Hud - Aya 123
Aan God is bekend wat in den hemel en op de aarde geheim is, en tot hem zal alles terugkeeren. Aanbidt hem dus en stelt uw vertrouwen in hem; want uw Heer is niet onopmerkzaam voor hetgeen gij doet.
Facebook Twitter Google+ Pinterest Reddit StumbleUpon Linkedin Tumblr Google Bookmarks Email

Select language

Select surah